-
1 fructify
v. opbrengen (van oogst), bevruchten, vruchtbaar maken; vruchtdragend[ fruktiffaj] 〈 fructified〉 -
2 fertilize
v. bevruchten; vruchtbaar makenfertilize, fertilise[ fə:tillajz] 〈zelfstandig naamwoord: fertilization〉 -
3 irrigate
v. irrigeren, bevloeien; spoelen (wond)[ irrigeet] -
4 fecundate
v. vruchtbaar maken, bevruchten -
5 fertilization
n. bevruchting; vruchtbaar maken van grond in de landbouw -
6 bloom
n. bloem; bloei; gloed; poeder--------v. ontbloeien; glinsterenbloom1[ bloe:m] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 bloei(tijd) ⇒ kracht, hoogste ontwikkeling4 blos ⇒ gloed, ongereptheid♦voorbeelden:in the bloom of one's youth • in de kracht van zijn jeugd————————bloom2〈 werkwoord〉1 bloeien ⇒ in bloei zijn/staan3 floreren ⇒ gedijen, tieren5 zich ontwikkelen ⇒ (op)bloeien, uitgroeien♦voorbeelden: -
7 rich
-
8 try to make the desert bloom
-
9 fertilizable
adj. vruchtbaar te maken; te bemesten
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский